Ploeterend in regen, modder en ijzige kou

Begraafplaats ontstond door 'Slavenwerk' van compagnie zwarte soldaten

 

De begraafplaats in Margraten is aangelegd onder de miserabelste omstandigheden die men zich kan voorstellen. In de natte herfst van 1944 liepen de grafkuilen onder water en in de daarop volgende ijzige winter, de koudste in Europa sinds 30 jaar, braken de schoppen af op de keihard bevroren grond.

De oorlog was nog in volle gang toen eind oktober van dat jaar de eerste spade in de grond ging langs de weg Maastricht-Aken. Terwijl de Amerikaanse legervoertuigen in lange collones richting Duitsland rolden, ploeterden kleurlingen in legeroveralls in de vette Limburgse Löss. De grond plakte aan hun schoenen. Regen en mist doorweekten hun kleren. Trieste, donkere gestalten, Bezig aan een slavenkarwei in een druilerig land. Ver van hun zonnige woonplaatsen, in de zuidelijke staten van Amerika. Bij de stripping-line, de plaats waar de gesneuvelde soldaten weren ontdaan van hun persoonlijke bezittingen, stapelden de lijken zich op. Vaak was de stank ondraaglijk, vooral bij gesneuvelden die al eerder provisorisch begraven waren geweest in vijandelijke grond. Op de eerste dag moesten heel wat nieuwbakken grafdelvers brakend naar de latrine rennen. De aanblik van de gruwelijke verminkte lichamen, soms in staat van ontbinding, was te veel voor hen. Maar gaandeweg wenden zij eraan. Het zware werk maakte extra hongerig en na een paar dagen aten ze hun boterhammen doodgemoedereerd op temidden van de stoffelijke overschotten. "De meeste mannen schransten de hele dag door" Schrijft Margraten-pioneer Shomon in zijn Boek 'Crosses in the wind'. „Zij plukte de laatste appels en peren van de bomen, trokken rapen uit het veld en kauwden zelfs met smaak op rauwe aardappelen, koolbladeren en andere eetbare gewassen die ze op de akkers vonden”.

Captain Joseph "James" Shomon.

Het Amerikaanse oorlogskerkhof zou aanvankelijk in Sittard worden aangelegd. Op 16 oktober 1944 - Zuid-Limburg was toen al bevrijd, maar de slag om Aken woedde nog in volle hevigheid - vertrok Kapitein Joseph James Shomon van de 611th Graves Registration Company met zijn mannen vanuit de Franse havenstad Brest naar Sittard. In een bietenveld aan de oostkant van de stad zou hij een groot kerkhof moeten aanleggen voor het 9e Amerikaanse leger, dat zich voorbereide op de aanval op het Duitse Ruhrgebied.

Toen zijn colonne's avonds in het donker in Sittard arriveerde werd ze bijna onder vuur genomen door hun eigen artillerie-eenheid, die in de veronderstelling verkeerde dat vanuit de vijandelijke linies een groep pantservoertuigen was doorgebroken. Men zat immers vlak bij het front! Het 611e moest aan de oostkant van de stad een groot kerkhof aanleggen voor het 9e Amerikaanse leger, dat zich voorbereidde op de aanval op het Duitse Ruhrgebied. De volgende dag gingen zij aan het werk onder een helse paraplu van granaten die de artilleristen over hen heen vuurden om de Duitsers op een afstand te houden. Toen de genie met bulldozers een weg kwam aanleggen voor de grafdelverscompagnie, dachten de Duitsers dat de Amerikanen een groot offensief met tanks voorbereidden en begonnen hen fanatiek met 88mm-granaten te bestoken. Dat werd zelfs Shomon teveel en hij blies de aftocht. Samen met zijn secondant, luitenant Doyle Jensen ging hij op zoek naar een andere, veiliger plaats. Uiteindelijk viel hun keus op het gebied tussen Margraten en Cadier en Keer. Langs de weg lagen boomgaarden en weilanden, waarvan er een nog korte tijd had gediend als landingsstrip voor verkenningsvliegtuigen van de Amerikanen. Daarachter strekten zich akkers uit met bieten en aardappelen en stoppelvelden waarop twee maanden tevoren het laatste koren was geoogst.

Arial photo from Cemetery 1945

Arial photo from Cemetery 1960
 

Een boerenzoon (Jef van Laar) die nog zwak protesteerde dat uitgerekend hier de beste landbouwgrond lag, kreeg van Shonon te horen: Listen Joe, the best soil is not good enough (voor onze gesneuvelde jongens is de beste grond nog niet goed genoeg). Met hun drieën sloegen ze aan het graven. Toen ze op een meter diepte nog altijd goede vette klei vonden, waar geen steen in zat, riep Shomon: "Excellent!" En daarmee was de beslissing genomen. De gedupeerde boeren kregen via een briefje van het militair gezag te horen dat de schadeloosstelling later via de Nederlandse instanties zou worden geregeld. Die kwam neer op het toen al minimale bedrag van drie kwartjes per vierkante meter ...Het kleine Margraten werd nu garnizoensplaats voor de militaire doodgravers, waarvan de hoofdmoot bestond uit de negersoldaten van de 3136th Quartermaster Service Company onder commando van de (blanke) kapitein Abar. Het detachement bestond uit zo’n 250 manschappen en officieren.

Begin november 1944 begon het eigenlijke werk in het veld. De zwarte soldaten kregen de nederigste baantjes toebedeeld: het delven van de graven en het vervoer van de gesneuvelden, die met vrachtwagens tegelijk van het Duitse front kwamen. Ze moesten de doden uit de trucks tillen en in rijen neerleggen op plankiers, waar ze door blanke hospitaalsoldaten werden geïdentificeerd en geregistreerd. Vervolgens verpakten de negers de lijken in matras-overtrekken van stevig wit linnen en droegen hen naar de graven. Eén van de mannen had een weinig benijdenswaardige job: hij moest de lijken ontdoen van handgranaten en andere munitie die zij nog bij zich droegen. Hij moest vooral op zijn hoede zijn voor booby-traps. In de frontlinies waren herhaaldelijk Amerikanen gesneuveld bij het bergen van hun dode kameraden, die door de Duitsers verraderlijk ondermijnd waren, meestal via op scherp gestelde handgranaten die onder de lijken of in de oksels verstopt waren. Het wapentuig van Amerikaanse makelij ging naar een verzameltent in het dorp, maar alle Duitse munitie droeg hij naar een explosievenkuil en bracht die daar tot ontploffing.

De lichamen arriveerden vaak met honderden tegelijk per dag. Daaronder waren ook tal van Duitse lijken, vaak afschuwelijk verminkt. Vooral na een tankslag stonden de mannen voor een hopeloze taak. De stoffelijke overschotten die zij dan aantroffen waren totaal verkoolde pikzwarte poppetjes, vaak niet groter dan 90 cm. Het aantal onbekende soldaten steeg daardoor aanzienlijk...

                                   

             

 

  

In totaal kwamen die maanden, min of meer per vergissing, enkele duizenden gesneuvelden in Margraten terecht die werden geïdentificeerd als soldaten van de Wehrmacht. Zij werden begraven op een apart gedeelte van het kerkhof en zijn later overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats te IJsselstein.

Op 10 november werd de eerste soldaat begraven in rij 1, graf 1, vak A. na hem volgden nog 19.000 anderen. Ze werden elke dag ter aarde besteld met een kleine plechtigheid, waarbij steeds een Amerikaanse legergeestelijke aanwezig was, die de graven zegende en een gebed uitsprak. Bovendien werd elke werkdag ‘s avonds besloten met een militaire ceremonie waarbij de vlag werd gestreken terwijl een hoornblazer de ‘Last Post’ blies en een erewacht saluutschoten afvuurde. In november 1944 regende het vrijwel constant, zes weken lang. Graven was nauwelijks nog mogelijk want de grond bleef in dikke klodders plakken aan de schoppen en de laarzen. De kuilen liepen al onder water nog vóór ze uitgeschacht waren. Een gemiddelde productie van één bruikbaar graf per dag was eigenlijk al een hele prestatie.

Omdat er dringend behoefte was aan een behoorlijke weg op het kerkhof, werd de genie opgetrommeld, die dat karwei in twee dagen zou klaren. Helaas, de neergutsende regen had de aarde veranderd in een zompige, zuigende brij, die geen enkel houvast bood. In plaats van twee dagen zouden zij nu twee maanden moeten ploeteren en zwoegen. Het zware materieel zonk steeds dieper weg in de blubber. Er werd een ondergrond van kiezel gemaakt, maar die dreef weg in het slijk. Toen liet men wagonladingen rotsstenen aanrukken en tenslotte zelfs palen, maar de ene laag na de andere zakte weg. Uiteindelijk werden uit het verwoeste Hürtgenwald hele boomstammen aangevoerd waarvan een knuppelweg werd gemaakt, die bleek te houden. De zaak werd daarop verstevigd met kiezel en stenen die uit de puinhopen van Aken werden gehaald. Na de kletsnatte herfst viel de winter in. Het werd ijzig koud en de grond op het kerkhof, die eerst onhandelbaar was van de regen, werd nu door de vorst zo hard als beton. De graven moesten met pikhouwelen als het ware centimeter voor centimeter worden uitgebeiteld. Later - wanneer de doden op hun plaats lagen - moesten de onbedekte hopen aarde weer klonter voor klonter worden losgehakt, want die waren inmiddels tot een vaste massa aaneengevroren. Daar kwam nog bij dat eind december, begin januari het Amerikaanse dodencijfer als gevolg van het Ardennenoffensief met sprongen omhoog ging.

      

Op het kerkhof van het Eerste Leger in Henri-Chapelle waren toen al meer dan 15.000 man begraven, zodat Margraten opnieuw een toevloed van gesneuvelden te verwerken kreeg. Een nieuwe compagnie rukte aan om nieuwe vakken aan te leggen voor de vele duizenden doden. Tenslotte kwam de sneeuw en na de sneeuw werd het klimaat wat milder. Dat was wel hard nodig ook, want opnieuw werd Margraten geconfronteerd met een golf van gesneuvelden. De grote aanval op de Rijn in Duitsland had de Amerikanen zware verliezen gekost en twee dagen nadat het Negende Leger over de rivier was getrokken, arriveerden in Zuid-Limburg bijna duizend doden. Die moesten op korte termijn begraven worden, maar kapitein Shomon kreeg daar geen extra mankracht voor. In de week voor Pasen wendde hij zich in armoede tot burgemeester Ronckers van Margraten met de vraag of die geen mannen met schoppen kon mobiliseren. Huis aan huis werden vrijwilligers gevraagd en iedereen liet meteen vallen waar hij mee bezig was en ging aan het werk op het kerkhof. Twee dagen later waren niet alleen duizend doden begraven, maar hadden de Amerikanen ook nog zoveel vers gedolven graven in voorraad dat ze weer op hun normale tempo konden doorwerken. De graven moesten volgens voorschrift anderhalve meter diep, 60 centimeter breed en 1 meter 95 lang zijn. Sommige mannen hadden er een wedstrijd van gemaakt wie het snelst op diepte was. Maar het record hield een geroutineerde negersoldaat, die per graf maar 55 minuten nodig had. Het was trouwens de eerste keer dat burgers werden toegelaten op het kerkhof. Dat was tot dan toe strikt verboden terrein geweest.

De begraafplaats bij Henri-Chapelle, waar bijna 17.000 Amerikanen lagen was inmiddels gesloten. De compagnie in Margraten moest haar doden nu ruim 600 kilometer ver ophalen van achter de Elbe. Bij de gesneuvelden waren ook Amerikanen die onder erbarmelijke omstandigheden de dood hadden gevonden in Ludwigslust, een buitencommando van het concentratiekamp Neuengamme in de buurt van Neustadt.

Op 30 mei 1945, drie weken na de capitulatie van Duitsland, toen het kerkhof met ruim 17.000 graven bijna zijn topcapaciteit had bereikt, vond de eerste Memorial Day-herdenking plaats.

                    

Bij die gelegenheid kregen de Amerikanen een eerste idee van het enorme medeleven onder de Limburgse bevolking. Dankzij het burgercomité van Margraten was de begraafplaats bedolven onder een zee van bloemen. De dag tevoren waren 20 trucks door zestig Limburgse dorpen gereden om boeketten in te zamelen die door mensen waren geplukt of gekocht. Bijna 200 mannen, vrouwen en kinderen werkten de hele nacht door om kransen te plaatsen en de graven te versieren. Het kerkhof werd nu plechtig in gebruik genomen, maar het zou nog een jaar of tien duren voor de doden definitief rust kregen. Ze werden nog tweemaal opgegraven. De eerste keer om de lichamen te reinigen tot blanke skeletten - wat er verder over was werd verbrand in een crematieoven. Honderd gulden per dag verdienden de burgers die de Amerikanen destijds hielpen bij dit lugubere werk. Zij hulden de schoongemaakte overblijfselen in dekens en lakens en legden die in stalen kisten met gebronsd binnenwerk, bekleed met zijde. De kistdeksels werden vervolgens elektrisch dichtgelast. Dat was op het eind van de jaren veertig. Tenslotte, toen bijna elfduizend gesneuvelden waren verscheept naar Amerika, verplaatste men de overgeblevenen in de jaren vijftig nog eens. Dat was toen het kerkhof zijn huidige vorm kreeg en alle kruisen stevig verankerd werden op grote waaiervormige betonfunderingen die aaneengesloten onder het gras doorlopen.

Op 1 juni 1945, na langer dan negen maanden in Margraten te zijn geweest, vertrokken de soldaten. Toen de mannen een laatste blik wierpen op het terrein waar zij in de meest afschuwelijke omstandigheden hun ruggen krom gewerkt hadden, ontdekten zij dat hier en daar tussen de kruisen alweer bloemen opschoten. Niemand had ze geplant. Ze waren spontaan gekomen. Wilde klaprozen, zo rood als het bloed dat in de voorbijgaande maanden de Limburgse grond had gekleurd.

Artikel: D-Day in Zuid-Limburg

(De Limburger 1994)

 

                 

 

 

Artikel in het blad "Katholieke Illustratie van 18 Juli 1946"     

 

     Medewerkers van het eerste uur... (Foto 1945)

 

 

Top